Meer informatie
Met de herstelconsole van Windows hebt u beperkte toegang tot de NTFS-, FAT- en FAT32-volumes zonder de grafische gebruikersinterface (GUI) van Windows te starten. In de herstelconsole kunt u:
- Systeembestanden en -mappen gebruiken, kopiëren, hernoemen en vervangen.
- Het starten van services of apparaten bij het opstarten van de computer in- of uitschakelen.
- De opstartsector van het bestandssysteem of de MBR (Master Boot Record) herstellen.
- Partities op stations maken en formatteren.
Opmerking Alleen de beheerder heeft toegang tot de herstelconsole van Windows. Onbevoegde gebruikers kunnen geen NTFS-volumes gebruiken.
De herstelconsole starten
Gebruik een van de volgende methoden om de herstelconsole te starten:
- Gebruik de Setup-diskettes voor Windows of de cd-rom met Windows om de computer op te starten. In het scherm 'Welkom bij Setup' drukt u op F10 of op 'R' om de installatie te repareren.
- Gebruik het hulpprogramma Winnt32.exe met de schakeloptie /cmdcons om de herstelconsole toe te voegen aan de map Opstarten van Windows. Hiervoor is ongeveer 7 MB vrije schijfruimte nodig op de systeempartitie waarop u de Cmdcons-map en -bestanden wilt plaatsen.
Belangrijk Raadpleeg het volgende Microsoft Knowledge Base-artikel voor meer informatie als u software-mirroring gebruikt:229077Kan Herstelconsole niet vooraf installeren door gespiegelde systeempartitie
- Volg de aanwijzingen in het volgende artikel in de Microsoft Knowledge Base:
222478Een sjabloon maken voor het uitvoeren van de herstelconsole met een installatieserver op afstand
De opdrachtenconsole gebruiken
Nadat u de herstelconsole van Windows hebt gestart, wordt het volgende bericht weergegeven:
Microsoft Windows(R) Herstelconsole
De herstelconsole biedt functies voor het herstellen en terugzetten van het systeem.
Typ EXIT om de herstelconsole af te sluiten en de computer opnieuw op te starten.
1: C:\WINDOWS
Bij welke Windows-installatie wilt u zich aanmelden?
(Druk op ENTER om te annuleren.)
Nadat u het nummer voor de juiste Windows-installatie hebt opgegeven, wordt u gevraagd naar het wachtwoord voor de beheerdersaccount.
Opmerking Als u driemaal een ongeldig wachtwoord opgeeft, wordt de herstelconsole afgesloten. Als de SAM-database (Security Accounts Manager) ontbreekt of is beschadigd, kunt u de herstelconsole niet gebruiken omdat de aanmelding niet kan worden geverifieerd. Nadat u het wachtwoord hebt opgegeven en de herstelconsole hebt gestart, typt u
exit om de computer opnieuw op te starten.
Wanneer u Windows XP Professional gebruikt, kunt u groepsbeleid instellen om automatische aanmelding van beheerders in te schakelen.
Voor meer informatie over het instellen van de herstelconsole zodat beheerders automatisch worden aangemeld, klikt op het volgende artikelnummer in de Microsoft Knowledge Base:
312149Procedure: Automatische beheerdersaanmelding bij de herstelconsole inschakelen
Beperkingen van de herstelconsole
Vanuit de herstelconsole hebt u uitsluitend toegang tot de volgende items:
- De hoofdmap.
- De map %SystemRoot% en de submappen van de Windows-installatie waarbij u zich hebt aangemeld.
- De map Cmdcons.
- De stations voor verwisselbare media zoals het cd-rom-station of het dvd-rom-station
Opmerking Als u andere mappen probeert te openen, wordt het foutbericht 'Toegang geweigerd' weergegeven. Vanuit de herstelconsole kunt u geen bestanden van de lokale vaste schijf naar een diskette kopiëren. U kunt wel bestanden van een diskette of cd-rom naar de vaste schijf kopiëren en u kunt van de ene vaste schijf naar de andere kopiëren.
Beschikbare opdrachten
HELP
De opdracht
help geeft een overzicht van de volgende ondersteunde opdrachten:
attrib del fixboot more set batch delete fixmbr mkdir systemroot bootcfg dir format more type cd disable help net chdir diskpart listsvc rd chkdsk enable logon ren cls exit map rename copy expand md rmdir
ATTRIB
Met de opdracht
attrib kunt u met behulp van de volgende parameters de kenmerken van een bestand of map wijzigen:
Opmerkingen:
+ : Stelt een kenmerk in.
- : Schakelt een kenmerk uit.
R : Bestandskenmerk Alleen-lezen.
S : Bestandskenmerk Systeem.
H: Bestandskenmerk Verborgen.
C: Bestandskenmerk Gecomprimeerd.
U moet ten minste één kenmerk in- of uitschakelen.
Als u de kenmerken wilt bekijken, gebruikt u de opdracht dir.
BATCH
batch invoerbestand [uitvoerbestand]
Gebruik deze opdracht om opdrachten uit te voeren die zijn opgegeven in een tekstbestand. In deze opdrachtsyntaxis geeft
invoerbestand het tekstbestand aan dat de lijst met opdrachten bevat die moeten worden uitgevoerd, en geeft
uitvoerbestand het bestand aan dat de uitvoer van de opgegeven opdrachten bevat. Als u geen uitvoerbestand opgeeft, wordt de uitvoer weergegeven op het scherm.
BOOTCFG
Deze opdracht gebruikt u voor het configureren en herstellen van de opstartmodus. Deze opdracht heeft de volgende opties:
bootcfg /add
bootcfg /rebuild
bootcfg /scan
bootcfg /list
bootcfg /disableredirect
bootcfg /redirect [portbaudrate] | [useBiosSettings]
Voorbeelden:
bootcfg /redirect com1 115200
bootcfg /redirect useBiosSettings
U kunt de volgende opties gebruiken:
/add : Een Windows-installatie toevoegen aan het opstartmenu.
/rebuild : Door alle Windows-installaties bladeren zodat u kunt opgeven welke installaties moeten worden toegevoegd.
/scan : Op alle schijven naar Windows-installaties zoeken en de resultaten weergeven zodat u kunt opgeven welke installaties moeten worden toegevoegd.
/default : Het standaardopstartitem instellen.
/list : Een overzicht weergeven van de items die al in het opstartmenu staan.
/disableredirect : Omleiding in de opstartlader uitschakelen.
/redirect : Omleiding in de opstartlader inschakelen met de opgegeven configuratie.
CD en CHDIR
Gebruik de opdrachten
cd en
chdir om naar een andere map te gaan. U kunt bijvoorbeeld de volgende opdrachten gebruiken:
Typ cd .. om naar de bovenliggende map te gaan.
Typ cd station: om de huidige map van het opgegeven station weer te geven.
Typ cd zonder parameters om het huidige station en de huidige map weer te geven.
De opdracht
chdir behandelt spaties als scheidingstekens. Een mapnaam waarin zich spaties bevinden, moet u daarom tussen dubbele aanhalingstekens plaatsen. Bijvoorbeeld:
cd "\windows\profiles\username\programs\start menu"
De opdracht
chdir werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
CHKDSK
Met de opdracht
chkdsk wordt het opgegeven station gecontroleerd en wordt het station zo nodig hersteld. Met deze opdracht worden ook beschadigde sectoren gemarkeerd en wordt leesbare informatie hersteld.
U kunt de volgende opties gebruiken:
/p : Een uitgebreide controle van het station uitvoeren en eventuele fouten herstellen.
/r : Beschadigde sectoren opsporen en leesbare informatie herstellen.
Opmerking Als u de schakeloptie
/r gebruikt, wordt de schakeloptie
/p geïmpliceerd. Als u de opdracht
chkdsk zonder argumenten opgeeft, wordt het huidige station gecontroleerd zonder schakelopties.
Wanneer u de opdracht
chkdsk uitvoert, moet u het bestand Autochk.exe gebruiken. CHKDSK zoekt dit bestand automatisch in de opstartmap. Als de opdrachtenconsole vooraf is geïnstalleerd, is de opstartmap doorgaans de map Cmdcons. Kan CHKDSK het bestand niet in de opstartmap vinden, dan wordt er vervolgens gezocht op de installatie-cd van Windows. Als de installatiemedia niet worden aangetroffen, vraagt CHKDSK u de locatie van het bestand Autochk.exe op te geven.
CLS
Met deze opdracht maakt u het scherm leeg.
COPY
Gebruik deze opdracht om een bestand te kopiëren. In deze opdrachtsyntaxis geeft
bron het bestand aan dat moet worden gekopieerd en geeft
doel de map- of bestandsnaam voor het nieuwe bestand aan. U kunt geen jokertekens (*) gebruiken en geen mappen kopiëren. Als u een gecomprimeerd bestand vanaf de Windows-cd kopieert, wordt het bestand tijdens het kopiëren automatisch uitgepakt.
De bron van het bestand kan verwisselbare media, een map in de systeemmappen van de huidige Windows-installatie, de hoofdmap van het station, de lokale installatiebronnen of de map Cmdcons zijn.
Als
doel niet wordt opgegeven, wordt standaard de actieve map als doel gebruikt. Als het bestand al aanwezig is, wordt gevraagd of u het bestaande bestand wilt overschrijven. Het doel kan geen verwisselbaar medium zijn.
DEL en DELETE
del station: padbestandsnaam
delete station: padbestandsnaam
Gebruik deze opdracht om een bestand te verwijderen. In deze opdrachtsyntaxis wordt met
station:
padbestandsnaam het bestand aangegeven dat u wilt verwijderen. De opdracht
delete werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen. Bij de opdracht
delete kunnen geen jokertekens worden gebruikt.
DIR
dir station: padbestandsnaam
Gebruik deze opdracht om een overzicht van de bestanden en submappen in een map weer te geven. In deze opdrachtsyntaxis wordt met
station:
padbestandsnaam het station, de map en de bestanden aangegeven die moeten worden weergegeven. Met de opdracht
dir wordt een overzicht gegeven van alle bestanden, met inbegrip van verborgen bestanden en systeembestanden. Bestanden kunnen de volgende kenmerken hebben:
D: Map
H: Verborgen bestand
S : Systeembestand
E: Gecodeerd
R : Alleen-lezen
A: Gereed voor archivering
C: Gecomprimeerd
P : Reparse-punt
De opdracht
dir werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
DISABLE
Gebruik deze opdracht om een Windows-systeemservice of -stuurprogramma uit te schakelen. In deze opdrachtsyntaxis wordt met
servicenaam de service die of het stuurprogramma dat u wilt uitschakelen, aangegeven.
Gebruik de opdracht
listsvc voor het weergeven van alle services of stuurprogramma's die kunnen worden uitgeschakeld. De opdracht
disable laat het oude starttype van de service zien voordat het starttype op SERVICE_DISABLED wordt ingesteld. Maak een notitie van het oude opstarttype voor als u de service weer moet inschakelen.
Met de opdracht
disable worden de volgende waarden voor start_type weergegeven:
SERVICE_DISABLED
SERVICE_BOOT_START
SERVICE_SYSTEM_START
SERVICE_AUTO_START
SERVICE_DEMAND_START
DISKPART
diskpart /add /delete apparaatnaamstationsnaampartitienaamgrootte
Gebruik de opdracht
diskpart om de partities op de vaste-schijfvolumes te beheren.
U kunt de volgende opties gebruiken:
/add : Een nieuwe partitie maken
/delete : Een bestaande partitie verwijderen
apparaatnaam: De naam van het apparaat dat wordt gebruikt om een nieuwe partitie te maken.
stationsnaam: Een naam op basis van een stationsaanduiding, bijvoorbeeld D:
partitienaam: De op de partitie gebaseerde naam voor het verwijderen van een bestaande partitie
grootte: De grootte van de nieuwe partitie in megabytes
U kunt de apparaatnaam vaststellen aan de hand van de resultaten van de opdracht MAP, bijvoorbeeld \apparaat\vaste_schijf0. U kunt de partitienaam gebruiken in plaats van het stationsnaamargument, bijvoorbeeld \
apparaat\vaste_schijf0\partitie1. Als u geen argumenten gebruikt, wordt er een gebruikersinterface voor het beheer van de partities weergegeven.
Waarschuwing Het gebruik van deze opdracht kan leiden tot beschadiging van de partitietabel als de schijf is bijgewerkt tot een dynamische-schijfconfiguratie. Wijzig de structuur van dynamische schijven uitsluitend met behulp van het hulpprogramma Schijfbeheer.
ENABLE
enable servicenaamstarttype
U kunt de opdracht
enable gebruiken om een Windows-systeemservice of -stuurprogramma in te schakelen.
Gebruik de opdracht
listsvc om alle services of stuurprogramma's weer te geven die kunnen worden ingeschakeld. De opdracht
enable laat het oude starttype van de service zien voordat de nieuwe waarde wordt ingesteld. Noteer het oude starttype voor het geval het nodig is om het starttype van de service te herstellen.
Geldige opties voor
starttype zijn:
SERVICE_BOOT_START
SERVICE_SYSTEM_START
SERVICE_AUTO_START
SERVICE_DEMAND_START
Als u geen nieuw starttype opgeeft, wordt met de opdracht
enable het oude starttype weergegeven.
EXIT
Gebruik de opdracht
exit om de herstelconsole af te sluiten en de computer opnieuw op te starten.
EXPAND
expand bron [/F:bestand(en)] [doel] [/y]
expand bron [/F:bestand(en)] /D
Gebruik deze opdracht om een bestand uit te vouwen. In deze opdrachtsyntaxis geeft
bron het bestand aan dat moet worden uitgepakt en geeft
doel de map voor het nieuwe bestand aan. Als u geen doel opgeeft, wordt standaard de actieve map gebruikt. Hierbij kunt u geen jokertekens opgeven.
U kunt de volgende opties gebruiken:
/y : Niet vragen om bevestiging voordat een reeds aanwezig bestand wordt overschreven.
/f:filespec : De bestanden die u wilt uitvouwen.
/d : Niet uitvouwen, maar slechts een lijst weergeven van de bestanden die zich in de bron bevinden.
Als de bron meer dan één bestand bevat, is de parameter
/f:bestand(en) vereist ter aanduiding van de bestanden die moeten worden uitgepakt. Hierbij kunt u jokertekens opgeven.
Het doel kan elke map zijn in de systeemmappen van de huidige Windows-installatie, de hoofdmap van het station, de lokale installatiebronnen of de map Cmdcons. Het doel kan geen verwisselbaar medium zijn en het doelbestand kan niet Alleen-lezen zijn. Gebruik de opdracht
attrib om het kenmerk Alleen-lezen te verwijderen.
Tenzij u de optie
/y gebruikt, wordt u bij de opdracht
expand gevraagd of het doelbestand al bestaat.
FIXBOOT
Gebruik deze opdracht om de nieuwe Windows-opstartsectorcode in de systeempartitie te schrijven. In deze opdrachtsyntaxis is
stationsnaam de aanduiding van het station waarnaar de opstartsector wordt geschreven. Met deze opdracht herstelt u schade in de opstartsector van Windows. Dit heeft voorrang boven de standaardinstelling, waarbij naar de systeemopstartpartitie wordt geschreven. De opdracht
fixboot wordt alleen ondersteund op x86-computers.
FIXMBR
Gebruik deze opdracht om de hoofdopstartrecord van de opstartpartitie te herstellen. In deze opdrachtsyntaxis is
apparaatnaam een optionele apparaatnaam waarmee het apparaat wordt aangeduid waarvoor een nieuwe hoofdopstartrecord nodig is. Gebruik deze opdracht als de MBR is beschadigd door een virus en Windows niet kan worden gestart.
Waarschuwing Deze opdracht kan de partitietabellen beschadigen als er een virus aanwezig is of als er sprake is van een hardwareprobleem. Als u deze opdracht gebruikt, kunnen er ontoegankelijke partities ontstaan. Microsoft raadt u aan antivirussoftware uit te voeren voordat u deze opdracht gebruikt.
U kunt de apparaatnaam ophalen uit de uitvoer van de opdracht
map. Als u geen apparaatnaam opgeeft, wordt de MBR van het opstartapparaat hersteld. Bijvoorbeeld:
fixmbr \apparaat\vaste-schijf2
Als de opdracht
fixmbr een partitietabelhandtekening detecteert die ongeldig of niet standaard is, wordt uw toestemming gevraagd voordat de hoofdopstartrecord opnieuw wordt geschreven. De opdracht
fixmbr wordt alleen ondersteund op x86-computers.
FORMAT
format station: /Q/FS:bestandssysteem
Gebruik deze opdracht om het opgegeven station met het opgegeven bestandssysteem te formatteren. In deze opdrachtsyntaxis wordt met
/Q een snelle formattering van het station uitgevoerd,
station is de stationsletter van de te formatteren partitie en met
/FS:bestandssysteem wordt het te gebruiken bestandssysteem opgegeven, zoals FAT, FAT32 of NTFS. Als u geen bestandssysteem opgeeft, wordt de bestaande bestandssysteemindeling gebruikt (indien beschikbaar).
LISTSVC
De opdracht
listsvc geeft een overzicht van alle beschikbare services, stuurprogramma's en bijbehorende starttypen voor de huidige Windows 2000-installatie. Deze opdracht is nuttig in combinatie met de opdrachten
disable en
enable.
De lijst wordt opgehaald uit het onderdeel %SystemRoot%\System32\Config\System. Als het onderdeel System is beschadigd of ontbreekt, kan dit onvoorspelbare resultaten tot gevolg hebben.
LOGON
De opdracht
logon geeft een overzicht van alle gedetecteerde installaties van Windows en vraagt naar het lokale beheerderswachtwoord voor de Windows-installatie waarbij u zich wilt aanmelden. Als uw eerste drie aanmeldingspogingen mislukken, wordt de console afgesloten en de computer opnieuw opgestart.
MAP
Gebruik deze opdracht om een overzicht van stationsaanduidingen, bestandssysteemtypen, partitiegrootten en toewijzingen aan fysieke apparaten weer te geven. In deze opdrachtsyntaxis is de parameter
arc een instructie om ARC-paden te gebruiken in plaats van Windows Device-paden.
MD en MKDIR
Met de opdrachten
md en
mkdir worden nieuwe mappen gemaakt. Jokertekens worden niet ondersteund. De opdracht
mkdir werkt alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
MORE
Met de opdracht MORE kunt u een tekstbestand weergeven op het scherm.
NET
Hoewel in het Help-bestand anderszins wordt aangegeven, kan de opdracht
net niet vanuit de herstelconsole worden gebruikt. De protocolstack is niet geladen voor de herstelconsole. Daardoor is er geen netwerkfunctie beschikbaar.
RD en RMDIR
Gebruik de opdrachten
rd en
rmdir om een map te verwijderen. Deze opdrachten werken alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
REN en RENAME
Gebruik de opdrachten
ren en
rename om de naam van een bestand te wijzigen.
Opmerking U kunt geen nieuw station of pad opgeven voor het bestand waarvan de naam is gewijzigd. Deze opdrachten werken alleen binnen de systeemmappen van de huidige installatie van Windows, verwisselbare media, de hoofdmap van een vaste-schijfpartitie en de lokale installatiebronnen.
SET
U kunt de opdracht
set gebruiken om vier omgevingsopties weer te geven of te wijzigen.
AllowWildCards = FALSE AllowAllPaths = FALSE AllowRemovableMedia = FALSE NoCopyPrompt = FALSE
Klik voor meer informatie over het gebruik van de opdracht set op het volgende artikelnummer in de Microsoft Knowledge Base:
235364Beschrijving van de opdracht SET in de herstelconsole
SYSTEMROOT
De opdracht
systemroot stelt de huidige werkmap in op de map %SystemRoot% van de Windows-installatie waarbij u zich hebt aangemeld.
TYPE
Gebruik de opdracht
type om een tekstbestand weer te geven.