De informatie in dit artikel is van toepassing op:
Dit artikel is eerder gepubliceerd onder NL135481
Samenvatting
Dit artikel bevat een kopie van de informatie die is opgenomen in het bestand Config.txt op de cd-rom van Windows 95. Dit bestand wordt tijdens de installatie van Windows 95 naar de map Windows gekopieerd.Meer informatie
--------------------------------------------------------------------------- Microsoft Windows 95 LEESMIJ voor opdrachten bij MS-DOS Config.sys Augustus 1995 ---------------------------------------------------------------------------
(c) Copyright Microsoft Corporation, 1995
Dit document bevat informatie die bij het drukken van de documentatie bij Microsoft Windows 95 nog niet beschikbaar was.
---------------------------Hoe gebruikt u dit document---------------------------
Maximaliseer het venster Kladblok als u het bestand Config.txt op het schermin Kladblok wilt lezen.
Als u Config.txt wilt afdrukken, opent u dit bestand in Kladblok of een anderetekstverwerker en gebruikt u vervolgens de opdracht Afdrukken in het menuBestand.
In syntaxisregels verwijst de tekst in kleine letters naar vervangbare parameters en moet u tekst in hoofdletters letterlijk intypen.
OPMERKING: het bestand Msdosdrv.txt bevat meer Help voor MS-DOS-opdrachten. U kunt ook op de MS-DOS-prompt de naam van de opdracht typen, gevolgd door eenslash en een vraagteken (/?). Bijvoorbeeld: CHKDSK /?
--------INHOUD
ACCDATEBREAKBUFFERS/BUFFERSHIGHCOUNTRYDEVICEDEVICEHIGHDOSDRIVPARMFCBS/FCBSHIGHFILES/FILESHIGHINSTALL/INSTALLHIGHLASTDRIVE/LASTDRIVEHIGHNUMLOCKREMSETSHELLSTACKS/STACKSHIGHSWITCHES---------
ACCDATE=======
Hiermee kunt u voor elke vaste schijf aangeven of de datum moet worden geregistreerd waarop voor het laatst toegang tot de bestanden is verkregen.De datum van laatste toegang wordt voor alle stations uitgeschakeld wanneeruw computer in de veilige modus wordt gestart en wordt niet standaard voordiskettes onderhouden.
Syntaxis
ACCDATE=station1+|- [station2+|-]...
Parameters
station1, station 2... Geeft de stationsaanduiding aan.
+|- Geef een plusteken (+) op om aan te geven dat de datum van laatste toegang voor bestanden op het station moet worden onderhouden. Geef een minteken (-) op om aan te geven dat de datum van laatste toegang niet voor bestanden moet worden onderhouden.
BREAK=====
Hiermee kunt u de uitgebreide afbrekingsmogelijkheid van CTRL+C inschakelen ofannuleren. U kunt deze opdracht gebruiken op de MS-DOS-prompt of in uwConfig.sys.
U kunt op CTRL+C drukken om een programma of activiteit te stoppen (hetsorteren van bestanden bijvoorbeeld). Normaal gesproken controleert MS-DOSalleen op CTRL+C wanneer gegevens via het toetsenbord worden ingevoerd ofwanneer gegevens naar het scherm of een printer worden gestuurd. Als u BREAK opON instelt, breidt u de afbrekingsmogelijkheid van CTRL+C uit naar anderefuncties, zoals het lezen van en schrijven naar een schijf.
Syntaxis
BREAK [ON|OFF]
Als u de huidige instelling voor BREAK wilt weergeven op de MS-DOS-prompt,gebruikt u de volgende syntaxis:
BREAK
In uw Config.sys gebruikt u de volgende syntaxis:
BREAK=ON|OFF
Parameter
ON|OFF Schakelt de uitgebreide afbrekingsmogelijkheid van CTRL+C in of uit.
BUFFERS/BUFFERSHIGH===================
Hiermee kunt u geheugen toewijzen voor een opgegeven aantal schijfbufferswanneer uw systeem wordt gestart. Gebruik de opdracht BUFFERSHIGH om de buffersin het upper memory area te laden. U kunt deze opdrachten alleen in uwConfig.sys gebruiken.
Syntaxis
BUFFERS=n[,m] BUFFERSHIGH=n[,m]
Parameters
n Geeft het aantal schijfbuffers aan. Voor n moet u een waarde van 1 tot en met 99 opgeven. De standaardwaarde is 30.
m Geeft het aantal buffers in het secundaire cachegeheugen aan. Voor m moet u een waarde opgeven van 0 tot en met 8. De standaardwaarde is 0 (geen secundair cachegeheugen).
Als u een ongeldige waarde voor n of m opgeeft, worden bij BUFFERS destandaardinstellingen gebruikt.
COUNTRY========
Hiermee kan MS-DOS landspecifieke conventies gebruiken voor de weergave vantijd, datum en valuta, voor het vaststellen van de sorteervolgorde van tekensen voor het vaststellen van welke tekens in bestandsnamen kunnen wordengebruikt. U kunt deze opdracht alleen in uw Config.sys gebruiken.
Met de opdracht COUNTRY wordt MS-DOS zo geconfigureerd dat de tekenset eninterpunctieconventies worden herkend wanneer een van de ondersteunde talenwordt gebruikt.
Syntaxis
COUNTRY=xxx[,[yyy][,[station:][pad]bestandsnaam]]
Parameters
xxx Geeft de landcode aan.
yyy Geeft de tekenset voor het land aan.
[station:][pad]bestandsnaam Geeft de locatie en naam van het bestand met de landinformatie aan.
DEVICE======
Laadt het stuurprogramma dat u opgeeft in het geheugen. U kunt deze opdrachtalleen in uw Config.sys gebruiken.
Syntaxis
DEVICE=[station:][pad]bestandsnaam [dd-parameters]
Parameters
[station:][pad]bestandsnaam Geeft de locatie en naam aan van het stuurprogramma dat u wilt laden.
[dd-parameters] Geeft de opdrachtregelinformatie aan die het stuurprogramma nodig heeft.
DEVICEHIGH==========
Laadt een stuurprogramma dat u opgeeft in het upper memory area. Door eenstuurprogramma in het upper memory area te laden komt meer conventioneelgeheugen beschikbaar voor andere programma's. Als geen upper memory beschikbaaris, werkt de opdracht DEVICEHIGH hetzelfde als de opdracht DEVICE.
U kunt deze opdracht alleen in uw Config.sys gebruiken.
Syntaxis
DEVICEHIGH [station:][pad]bestandsnaam [dd-parameters]
Als u het geheugengebied/de geheugengebieden wilt opgeven waarin hetstuurprogramma moet worden geladen, gebruikt u de volgende syntaxis:
DEVICEHIGH [[/L:gebied1[,minimaal1][;gebied2[,minimaal2] [/S]]= [station:][pad]bestandsnaam [dd-parameters]
Parameters
[station:][pad]bestandsnaam Geeft de locatie en naam aan van het stuurprogramma dat u in het upper-geheugengebied wilt laden.
dd-parameters Geeft de opdrachtregelinformatie aan die het stuurprogramma nodig heeft.
Schakelopties
/L:gebied1[,minimaal1][;gebied2[,minimaal2]... Geeft een of meer geheugengebieden aan waarin het stuurprogramma moet worden geladen. Standaard laadt MS-DOS het stuurprogramma in het grootste vrije upper memory block (UMB) en maakt het alle overige UMB's beschikbaar voor gebruik door het stuurprogramma. Met de schakeloptie /L kunt u het stuurprogramma in een bepaald geheugengebied laden of opgeven welk gebied/welke gebieden het stuurprogramma kan gebruiken.
Als u het stuurprogramma in het grootste blok in een bepaald gebied van het upper memory wilt laden, geeft u na de schakeloptie /L het nummer van het gebied op. U kunt bijvoorbeeld het stuurprogramma in het grootste vrije blok in gebied 4 laden door /L:4 op te geven. (Voor een overzicht van de vrije geheugengebieden typt u MEM /F bij de MS-DOS-prompt.)
Als een stuurprogramma met de schakeloptie /L is geladen, kan het alleen het opgegeven geheugengebied gebruiken. Sommige stuurprogramma's gebruiken meer dan één geheugengebied; voor die stuurprogramma's kunt u meer dan één gebied opgeven. (Als u wilt weten hoe een bepaald stuurprogramma geheugen gebruikt, geeft u de opdracht MEM /M en geeft u de naam van het stuurprogramma als argument op.) Als u twee of meer gebieden wilt opgeven, scheidt u de nummers van de blokken met een puntkomma (;). Als u bijvoorbeeld blok 2 en 3 wilt gebruiken, geeft u /L:2;3 op.
Gewoonlijk laadt MS-DOS een stuurprogramma alleen in een UMB in het opgegeven gebied als dat gebied een UMB bevat dat groter is dan de omvang van het stuurprogramma wanneer dat wordt geladen (is doorgaans gelijk aan de omvang van het uitvoerbare programmabestand). Als het stuurprogramma tijdens de uitvoering meer geheugen nodig heeft dan wanneer het wordt geladen, kunt u de parameter minimaal gebruiken om ervoor te zorgen dat het stuurprogramma niet in een UMB wordt geladen dat daar te klein voor is. Als u een waarde voor minimaal opgeeft, laadt MS-DOS het stuurprogramma alleen in het gebied als het een UMB bevat dat groter is dan zowel de omvang van het stuurprogramma tijdens het laden als de waarde van minimaal.
/S Maakt het UMB zo klein mogelijk wanneer het stuurprogramma wordt geladen. Met deze schakeloptie wordt het geheugen zo efficiënt mogelijk gebruikt. Deze schakeloptie wordt doorgaans alleen gebruikt door het programma MemMaker. Daarmee kan het geheugengebruik van een stuurprogramma worden geanalyseerd om vast te stellen of de schakeloptie /S veilig kan worden gebruikt bij het laden van dat stuurprogramma. Deze schakeloptie kan alleen samen met de schakeloptie /L worden gebruikt en geldt alleen voor UMB's waarvoor een minimumomvang is opgegeven.
DOS====
Geeft aan dat MS-DOS een koppeling met het upper memory area moet onderhouden,een deel van zichzelf in het high memory area (HMA) moet laden, of beide.U kunt deze opdracht alleen in uw Config.sys gebruiken.
Syntaxis
DOS=HIGH|LOW[,UMB|,NOUMB][,AUTO|,NOAUTO]
DOS=[HIGH,|LOW,]UMB|NOUMB[,AUTO|,NOAUTO]
DOS=[HIGH,|LOW,][UMB,|NOUMB,]AUTO|NOAUTO
Parameters
UMB|NOUMB Geeft aan of MS-DOS upper memory blocks (UMB's) moet beheren die zijn gemaakt met een UMB-voorziening zoals Emm386.exe. De parameter UMB geeft aan dat MS-DOS UMB's moet beheren, als die bestaan. NOUMB geeft aan dat MS-DOS geen UMB's moet beheren. De standaardinstelling is NOUMB.
HIGH|LOW Geeft aan of MS-DOS zichzelf deels in het HMA (HIGH) moet proberen te laden of zich geheel in het conventionele geheugen (LOW) moet laden. De standaardinstelling is LOW.
AUTO|NOAUTO Geeft aan of MS-DOS automatisch de stuurprogramma's Himem.sys, Ifshlp.sys, Dblbuff.sys en Setver.exe moet laden als die niet expliciet vanuit uw Config.sys worden geladen. Met de standaardinstelling, AUTO, worden deze stuurprogramma's automatisch geladen. Met de instelling AUTO worden ook automatisch de opdrachten BUFFERSHIGH, FILESHIGH, FCBSHIGH, LASTDRIVEHIGH en STACKSHIGH gebruikt, ongeacht of de -HIGH-vorm van de opdracht werd gebruikt. Als u de parameter NOAUTO opgeeft, moet u deze stuurprogramma's specifiek laden en moet u de -HIGH-vorm van de bovenstaande opdrachten gebruiken om er voordeel van te hebben.
DRIVPARM========
Definieert parameters voor apparaten zoals schijf- en tapestations wanneer uMS-DOS start. U kunt deze opdracht alleen in uw Config.sys gebruiken.
Met DRIVPARM worden de parameters van een bestaand fysiek station gewijzigd. Erwordt geen nieuw logisch station gemaakt. De instellingen die zijn opgegevenbij de opdracht DRIVPARM vervangen de definities van een stuurprogramma vooreen vorig schijfstation.
Syntaxis
DRIVPARM=/D:nummer [/C] [/F:factor] [/H:koppen] [/I] [/N] [/S:sectoren] [/T:sporen]
Schakelopties
/D:nummer Geeft het nummer van het fysieke station aan. Voor nummer moet u een waarde opgeven van 0 tot en met 255 (bijvoorbeeld station nummer 0 = station A, 1 = station B, 2 = station C, enzovoorts).
/C Geeft aan dat het station kan controleren of de deur van het station vergrendeld is.
/F:factor Geeft het type station aan. In het volgende overzicht staan de geldige waarden voor factor en een korte beschrijving van alle waarden. De standaardwaarde is 2.
0 160 kB/180 kB of 320 kB/360 kB
1 1,2 megabyte (MB)
2 720 kB (3,5-inch diskette)
5 Vaste schijf
6 Tapestation
7 1,44 MB (3,5-inch diskette)
8 Optische schijf die kan worden gelezen en beschreven
9 2,88 MB (3,5-inch diskette)
/H:koppen Geeft het maximale aantal koppen aan. Voor koppen moet u een waarde opgeven van 1 tot en met 99. De standaardwaarde hangt af van de waarde die u voor /F:factor opgeeft.
/I Geeft een elektronisch-compatibel 3,5-inch diskettestation aan. (Elektronisch-compatibele stations worden op uw computer geïnstalleerd en gebruiken uw bestaande diskettestation-controller.) Gebruik de schakeloptie /I als het ROM BIOS van uw computer geen 3,5-inch diskettestations ondersteunt.
/N Geeft een niet-verwijderbaar schijfstation aan.
/S:sectoren Geeft het aantal sectoren per spoor aan dat het schijfstation ondersteunt. Voor sectoren moet u een waarde van 1 tot en met 99 opgeven. De standaardwaarde hangt af van de waarde die u voor /F:factor opgeeft.
/T:sporen Geeft het aantal sporen per kant aan dat het schijfstation ondersteunt. De standaardwaarde hangt af van de waarde die u voor /F:factor opgeeft.
FCBS, FCBSHIGH==============
Hiermee kunt u het aantal bestandsbesturingsblokken (FCB's) opgeven dat MS-DOSgelijktijdig kan openen. Gebruik de opdracht FCBSHIGH om de FCB's in het uppermemory area te laden. U kunt deze opdrachten alleen in uw Config.sys gebruiken.Een bestandsbesturingsblok is een gegevensstructuur waarin informatie over eenbestand wordt opgeslagen.
Syntaxis
FCBS=x FCBSHIGH=x
Parameter
x Geeft het aantal bestandsbesturingsblokken aan dat MS-DOS per keer open kan hebben. U kunt voor x een waarde van 1 tot en met 255 opgeven. De standaardwaarde is 4.
FILES/FILESHIGH===============
Hiermee kunt u het aantal bestanden opgeven dat MS-DOS gelijktijdig kanbenaderen. Gebruik de opdracht FILESHIGH om de opdracht in het upper memoryarea te laden. U kunt deze opdrachten alleen in uw Config.sys gebruiken.
Syntaxis
FILES=x FILESHIGH=x
Parameter
x Geeft het aantal bestanden aan dat MS-DOS gelijktijdig kan benaderen. U kunt voor x een waarde van 8 tot en met 255 opgeven. De standaardwaarde is 8.
INSTALL/INSTALLHIGH====================
Hiermee kunt u een geheugenresident programma in het geheugen laden wanneeru MS-DOS start. Gebruik de opdracht INSTALLHIGH om het geheugenresidenteprogramma in het upper memory area te laden. U kunt deze opdrachten alleenin uw Config.sys gebruiken.
Geheugenresidente programma's blijven in het geheugen zolang uw computer aanstaat.Ze kunnen zelfs worden gebruikt wanneer andere programma's actief zijn. U kunt de opdracht INSTALL of INSTALLHIGH gebruiken om geheugenresidenteMS-DOS-programma's te laden, zoals bijvoorbeeld Fastopen, Keyb, Nlsfuncen Share.
Syntaxis
INSTALL=[station:][pad]bestandsnaam [opdrachtparameters] INSTALLHIGH=[station:][pad]bestandsnaam [opdrachtparameters]
Parameters
[station:][pad]bestandsnaam Geeft de locatie en naam aan van het geheugenresidente programma dat u wilt uitvoeren.
opdrachtparameters Geeft de parameters aan voor het programma dat u voor bestandsnaam opgeeft.
LASTDRIVE/LASTDRIVEHIGH=======================
Hiermee kunt u het maximale aantal stations aangeven waartoe u toegang kuntkrijgen. Gebruik de opdracht LASTDRIVEHIGH om de gegevensstructuren vanLASTDRIVE in het upper memory area te laden. U kunt deze opdrachten alleenin uw Config.sys gebruiken.
De waarde die u opgeeft is het laatste geldige station dat MS-DOS moetherkennen.
Syntaxis
LASTDRIVE=x LASTDRIVEHIGH=x
Parameter
x Geeft een stationsaanduiding van A tot en met Z aan.
NUMLOCK========
Hiermee kunt u aangeven of de toets NUM-LOCK aan (ON) of uit (OFF) staatwanneer u uw computer start. U kunt deze opdracht alleen in uw Config.sysgebruiken.
Syntaxis
NUMLOCK=[ON|OFF]
Parameters
ON|OFF Met ON wordt de toets NUM-LOCK ingeschakeld wanneer MS-DOS het opstartmenu weergeeft. Met OFF wordt NUM-LOCK uitgeschakeld.
REM===
Hiermee kunt u commentaar opnemen in een batch-bestand of in uw Config.sys. De opdracht REM is ook handig om opdrachten uit te schakelen. In het bestand Config.sys kunt u een puntkomma (;) gebruiken in plaats van REM, maar dat kan niet in batch-bestanden.
Syntaxis
REM [tekenreeks]
Parameters
tekenreeks Geeft een tekenreeks aan -- de opdracht die u wilt uitschakelen of het commentaar dat u wilt opnemen.
SET===
Hiermee kunt u MS-DOS-omgevingsvariabelen weergeven, instellen of verwijderen.
Met omgevingsvariabelen kunt u het gedrag van bepaalde batch-bestanden enprogramma's instellen, en het uiterlijk en de werking van MS-DOS instellen.SET wordt vaak gebruikt in de bestanden Autoexec.bat of Config.sys omomgevingsvariabelen in te stellen telkens wanneer u MS-DOS start.
Syntaxis
SET variabele=[tekenreeks]
Als u de huidige omgevingsinstellingen op de MS-DOS-prompt wilt weergeven,gebruikt u de volgende syntaxis:
SET
Parameters
variabele Geeft de variabele aan die u wilt instellen of wijzigen.
tekenreeks Geeft de tekenreeks aan die u aan de opgegeven variabele wilt koppelen.
SHELL=====
Hiermee kunt u de naam en locatie aangeven van de opdrachtverwerker die doorMS-DOS moet worden gebruikt. U kunt deze opdracht alleen in uw Config.sysgebruiken.
Als u uw eigen opdrachtverwerker wilt gebruiken (in plaats van Command.com),kunt u de naam daarvan opgeven door een SHELL-opdracht aan uw Config.sys toete voegen.
Syntaxis
SHELL=[[station:]pad]bestandsnaam [parameters]
Parameters
[[station:]pad]bestandsnaam Geeft de locatie en naam aan van de opdrachtverwerker die door MS-DOS moet worden gebruikt.
parameters Geeft opdrachtregelparameters of schakelopties aan die bij de opgegeven opdrachtverwerker kunnen worden gebruikt.
STACKS/STACKSHIGH=================
Ondersteunt het dynamische gebruik van gegevensstacks om hardware-interruptsaf te handelen. Gebruik STACKSHIGH om de stacks in het upper memory area teladen. U kunt deze opdrachten alleen in uw Config.sys gebruiken.
Syntaxis
STACKS=n,s STACKSHIGH=n,s
Parameters
n Geeft het aantal stacks aan. Geldige waarden voor n zijn 0 en de getallen 8 tot en met 64.
s Geeft de omvang van elke stack aan (in bytes). Geldige waarden voor s zijn 0 en de getallen 32 tot en met 512.
SWITCHES=========
Hiermee kunt u speciale opties in MS-DOS aangeven. Gebruik deze opdracht alleenin uw Config.sys.
Syntaxis
SWITCHES= /F /K /N /E[:n]
Schakelopties
/F Hiermee wordt de vertraging van twee seconden overgeslagen nadat tijdens het opstarten het bericht 'Bezig met starten MS-DOS' is weergegeven.
/K Zorgt ervoor dat een uitgebreid toetsenbord zich als een conventioneel toetsenbord gedraagt.
/N Voorkomt dat u met de F5- of F8-toets opstartopdrachten overslaat. (Met SWITCHES /N wordt niet verhinderd dat er op CTRL+F5 of CTRL+F8 kan worden gedrukt om Drvspace.bin of Dblspace.bin te negeren; om dit wel te verhinderen gebruikt u de opdracht D**SPACE /SWITCHES om de instelling SWITCHES /N aan uw bestand D**space.ini toe te voegen.)
/E[:n] Als u dit zonder de parameter :n gebruikt, geeft u aan dat Io.sys de automatische verplaatsing van EBIOS moet onderdrukken. (Bij automatische verplaatsing van EBIOS komt meer conventioneel geheugen voor MS-DOS-programma's beschikbaar.) Als u automatische verplaatsing onderdrukt, is er minder conventioneel geheugen voor MS-DOS-programma's beschikbaar. Gebruik de schakeloptie /E met de parameter n om N bytes van EBIOS naar het lage geheugengebied te verplaatsen, waar n het aantal bytes is dat moet worden verplaatst. De minimumwaarde voor n is 48 en de maximumwaarde is 1024. Het opgegeven aantal wordt altijd afgerond op het volgende veelvoud van 16.