De informatie in dit artikel is van toepassing op:
- Microsoft Visio 2002 Professional Edition
Dit artikel is eerder gepubliceerd onder NL304893
Samenvatting
Als u bekend bent met het werken in een CAD-programma (Computer-Aided Design), vindt u de in Microsoft Visio gehanteerde terminologie wellicht verwarrend. Sommige opdrachten die in veel CAD-programma's worden gebruikt, zijn in Visio in het geheel niet beschikbaar, terwijl andere opdrachten enigszins kunnen afwijken en misschien zelfs handiger in gebruik zijn.
Dit artikel bevat een overzicht van de opdrachten en taken die in veel CAD-programma's worden gebruikt, samen met hun equivalenten in Visio.Meer informatie
De tekenschaal instellen:
In Visio stelt u de tekenschaal in door het menu Bestand te openen, op Pagina-instelling te klikken, het tabblad Tekenschaal te openen en vervolgens de gewenste schaal te selecteren. Stel de schaal in voordat u begint te werken.
Een object verplaatsen:
U verplaatst een object door de shape te selecteren met de Aanwijzer en de shape naar de nieuwe locatie te slepen. Het is ook mogelijk een venster te openen waarin u een nieuwe positie voor de shape opgeeft. Daarvoor opent u het menu Beeld, wijst u Vensters aan en klikt u op Grootte en positie.
Een object kopiëren:
U kopieert een object door de shape te selecteren en vervolgens de CTRL-toets ingedrukt te houden terwijl u het object naar een nieuwe locatie sleept. U kunt een geselecteerd object ook kopiëren door op CTRL+C te drukken en het object vervolgens plakken door op CTRL+V te drukken.
Een blok of cel maken:
Gebruik de Visio-hulpmiddelen voor tekenen om een shape zoals een blok of cel te maken. Als u een modelshape wilt maken, sleept u de shape die u hebt gemaakt, naar een stencil.
Een tekening pannen en zoomen:
U kunt een tekening pannen en zoomen door een venster te openen waarin u de weergave van de tekening kunt aanpassen. Daarvoor opent u het menu Beeld, wijst u Vensters aan en klikt u op Pannen en zoomen.
Objecten maken met bewerkingen zoals Samenvoegen, Fragmenteren en Koppelen:
U maakt een object met behulp van een bewerking zoals Samenvoegen, Fragmenteren en Koppelen door een of meer shapes te selecteren, het menu Shape te openen, Bewerkingen aan te wijzen en vervolgens de gewenste actie te kiezen.
Een object voorzien van een arceerpatroon:
Als u een object van een arceerpatroon wilt voorzien, selecteert u de shape en klikt u op Opvulling in het menu Opmaak. U kunt de kleur, het patroon en de patroonkleur voor de arcering instellen. U kunt ook uw eigen patronen maken.
Werken met entiteit- of objectmagneten:
U kunt entiteit- of objectmagneten gebruiken door op Magneet en lijm in het menu Extra te klikken en de optie Shape-extensies te selecteren. Vervolgens selecteert u op het tabblad Geavanceerd de gewenste shape-extensies.