De informatie in dit artikel is van toepassing op:
- Microsoft Excel 2000 Standard Edition
Dit artikel is eerder gepubliceerd onder NL214240
Samenvatting
U kunt in Microsoft Excel grafieken maken en wijzigen. In dit artikel komen een aantal grafiektermen aan de orde die worden gebruikt in de productdocumentatie, de dialoogvensters en de Help voor Excel.Meer informatie
De volgende lijst bevat definities van elementaire begrippen die worden gebruikt bij het maken van grafieken in Microsoft Excel.AutoOpmaak
Net zoals een sjabloon of stijl kan met AutoOpmaak het uiterlijk van een grafiek volledig worden gewijzigd zonder de gegevens te beïnvloeden. Een AutoOpmaak kan een aangepaste (door de gebruiker gedefinieerde) of ingebouwde opmaak zijn.Categorienaam
Een afzonderlijke label op de x-as, ook wel maatstreeplabel genoemd.Grafiekgebied
De gehele grafiek, met alle gegevensreeksen, assen, titels en legenda's.Grafiekblad
Een afzonderlijk blad in de werkmap, uitsluitend voor de grafiek.Grafiektitel
De titel of naam van de grafiek, die doorgaans aangeeft wat door de gegevens wordt uitgebeeld en die zich meestal middenboven in het grafiekgebied bevindt.Grafiektypegroep
Een of meer gegevensreeksen van hetzelfde type die worden uitgezet op dezelfde waardeas (y) en die onder in het menu Opmaak worden vermeld als Kolomgroep, Lijngroep, Vlakgroep, Vlakgroep 2, enzovoort.Wizard Grafieken
Een reeks dialoogvensters waarmee het maken van een grafiek wordt vereenvoudigd door dit proces in te delen in stappen, waarbij de gegevensselectie wordt gecontroleerd, de mogelijke grafiektypen worden weergegeven en opties worden geboden voor extra items, zoals titels en legenda's.Gegevenslabel
De waarde of naam die is toegewezen aan afzonderlijke gegevenspunten. Weergave van een label in de grafiek is optioneel.Gegevenspunten
Waarden uit cellen in werkbladen, weergegeven als staven, lijnen, kolommen, cirkelsegmenten of andere vormen in een grafiek.Gegevensreeksen
Een groep gegevenspunten, bijvoorbeeld de gehele lijn in een grafiek.Loodlijnen
Verticale lijnen die lopen van het gegevenspunt naar de categorieas (x) en die kunnen worden gebruikt in vlak- en lijndiagrammen. Als u loodlijnen wilt instellen, klikt u op de gewenste grafiektypegroep in het menu Opmaak en schakelt u het selectievakje op het tabblad Opties in.Ingesloten grafiek
Een grafiek als object op het werkblad, dat met andere gegevens of als afzonderlijk item kan worden afgedrukt. Een ingesloten grafiek kan het beste worden gebruikt als de gegevens moeten worden weergegeven in de context van de werkbladgegevens.Foutbalken
Foutbalken zijn grafische aanduidingen van mogelijke fouten ten opzichte van elke gegevensmarkering in een reeks. U kunt foutbalken in grafieken gebruiken om de onzekerheidsgraad (dat wil zeggen, hetplus- of min-bereik) aan te geven voor de gegevens die in een gegevensreeks zijn uitgezet. U kunt foutbalken toevoegen aan gegevensreeksen in vlak-, staaf-, kolom-, lijn- en spreidingsgrafiekgroepen. In alle vijf de grafiektypen worden y-foutenbalken behorend bij de waardeas weergegeven. In spreidingsgrafieken kunnen ook x-foutbalken voor de categorieas worden weergegeven.Uitlichten
De actie waarbij de segmenten van een cirkel- of ringdiagram van elkaar worden gescheiden. Er kunnen meerdere segmenten worden uitgelicht.Breedte tussenruimte
De waarde die de afstand tussen clusters kolommen of staven bepaalt. Hoe hoger de waarde voor de breedte van de tussenruimte, des te groter de afstand tussen clusters gegevensmarkeringen.Rasterlijn
Lijnen in het tekengebied die het gemakkelijker maken om terug te verwijzen naar de assen.Hoog/laag-lijnen
De lijnen die de hoogste en laagste waarden van een categorie in alle reeksen verbinden. Deze lijnen kunnen worden gebruikt in een lijndiagram. Als u hoog/laag-lijnen wilt instellen, selecteert u de gewenste grafiektypegroep in het menu Opmaak en schakelt u het selectievakje op het tabblad Opties in.Legenda
Een vak waarin de namen en symbolen voor elke gegevensreeks worden weergegeven.Niet-aangrenzende selecties
Ook wel onderbroken selecties genoemd. Dit zijn gegevens die gescheiden worden door andere gegevens of door lege rijen en kolommen die niet in de grafiek worden gebruikt.Stand
Heeft betrekking op de gegevens die moeten worden uitgezet, en geeft met name aan of de gegevens in rijen of kolommen zijn ingedeeld.Overlappingswaarde
De waarde die de overlapping bepaalt van gegevenspunten in een cluster kolommen of staven. Hoe hoger de overlappingswaarde, des te groter de overlapping tussen twee gegevensmarkeringen.Tekengebied
Het gedeelte van de grafiek dat door de verticale en horizontale assen en de tegenoverstelde zijden daarvan wordt omsloten.Secundaire waardeas
Een extra waardeas die aan de andere kant van het tekengebied tegenover de primaire waardeas verschijnt. Deze secundaire waardeas wordt gebruikt voor het uitzetten van gemengde gegevenstypen, zoals hoeveelheid en prijs, waarvoor verschillende schalen nodig zijn.Reekslijnen
De lijnen tussen gestapelde kolommen die de bovenzijde van elke reeks in de stapel verbinden. Reekslijnen kunnen worden gebruikt in gestapelde staafdiagrammen. Als u reekslijnen wilt instellen, klikt u op de gewenste grafiektypegroep in het menu Opmaak en schakelt u het selectievakje op het tabblad Opties in.Subtype
Variatie op een basisgrafiektype.Maatstreepjes
Indicators op de assen die gebruikt worden om de indeling van schaal en/of categorie te markeren, of om reeksgroepen op de x-as van elkaar te scheiden.Trendlijn
Trendlijnen zijn een grafische weergave van trends in gegevensreeksen. Deze lijnen worden doorgaans gebruikt bij het uitzetten van voorspellingsvraagstukken, ook wel regressie-analyses genoemd.Omhoog/omlaag-balken
Balken die uitsteken tussen de hoogste en laagste waarden voor een categorie. Omhoog-balken zijn wit en omlaag-balken zijn zwart. Omhoog/omlaag-balken kunnen worden gebruikt in een lijndiagram. Als u omhoog/omlaag-balken wilt instellen, klikt u op de gewenste grafiektypegroep in het menu Opmaak en schakelt u het selectievakje op het tabblad Opties in. Voor deze balken kan de breedte van de tussenruimte worden ingesteld.Titel x-as
Titel of naam van hetgeen in de categorieas (x-as) wordt weergegeven. Dit kan bijvoorbeeld een verklaring van de labels zijn.Titel y-as
Titel of naam van hetgeen in de waardeas (y-as) wordt weergegeven. Dit kan bijvoorbeeld een verklaring van de schaal zijn.
Het volgende wordt ingesteld in het dialoogvenster 3D-weergave:
Kanteling Hoogte van waaruit u de gegevens in de 3D-grafiek bekijkt. Draaihoek De actie waarbij de grafiek zijwaarts wordt gedraaid. Perspectief De verhouding van de breedte van de voorzijde ten opzichte van de achterzijde, of de schijnbare afstand tot de gegevensmarkeringen aan de achterzijde. Hoek(en) De punten die worden gedefinieerd door de wanden/basis in een 3D-grafiekgebied. Kan worden gebruikt om de kanteling, de draaihoek en het perspectief aan te passen.
Als u het volgende wilt instellen, klikt u op de gewenste grafiektypegroep in het menu Opmaak en klikt u vervolgens op het tabblad Opties.
Grafiekdiepte De vorm van de grafiekbasis. Diepte tussenruimte De diepte tussen 3D-kolommen. Breedte tussenruimte De afstand tussen 3D-kolommen.