Berekent de netto huidige waarde van een investering op basis van een discontopercentage en een reeks periodieke betalingen (negatieve waarden) en inkomsten (positieve waarden).

Syntaxis

NHW(rente;waarde1;waarde2;...)

Rente   is het discontopercentage over één termijn.

Waarde1; waarde2; ...   zijn 1 tot 29 argumenten die de betalingen en inkomsten weergeven. Waarde1; waarde2;... moeten evenredig over de looptijd worden verdeeld en aan het einde van elke termijn plaatsvinden. De functie NHW gebruikt de volgorde van waarde1; waarde2;... om de volgorde van cash flows te bepalen. Controleer of u uw betalingen en inkomsten in de juiste volgorde opgeeft. Argumenten die zijn opgeven als getal, leeg argument, logische waarde of als tekst die een getal vertegenwoordigt, worden meegerekend. Argumenten die foutwaarden bevatten of een tekenreeks die niet kan worden omgezet in een getal, worden genegeerd.

Opmerkingen

• De investering in NHW begint één termijn voor de datum van de cash flow in waarde1 en eindigt met de laatste cash flow van de lijst. De berekening van NHW is gebaseerd op toekomstige cash flows. Als uw eerste cash flow plaatsvindt aan het begin van de eerste termijn, moet de eerste waarde worden toegevoegd aan het resultaat van NHW en niet worden opgenomen in de waarde-argumenten. Zie de volgende voorbeelden voor meer informatie.
• Als n het aantal cash flows in de lijst met waarden is, luidt de formule voor NHW:
  

• NHW lijkt op de functie HW (huidige waarde). Het belangrijkste verschil tussen HW en NHW is dat in HW cash flows zowel aan het begin als aan het einde van de termijn kunnen beginnen. Terwijl de waarden van de cash flows in NHW variabel zijn, moeten deze in HW over de hele looptijd van de investering constant blijven. Zie HW voor informatie over annuïteiten en financiële functies.

Voorbeeld 1

In het volgende voorbeeld geldt:

• Rente is het jaarlijkse discontopercentage.
• Waarde1 zijn de aanschafkosten van de investering één jaar na de datum van vandaag.
• Waarde2 is de opbrengst vanaf het eerste jaar.
• Waarde3 is de opbrengst vanaf het tweede jaar.
• Waarde4 is de opbrengst vanaf het derde jaar.

In het voorbeeld voegt u de aanschafkosten van € 10.000 toe als één van de waarden, omdat de betaling aan het einde van de eerste termijn plaatsvindt.

Voorbeeld 2

In het volgende voorbeeld geldt:

• Rente is het jaarlijkse discontopercentage. Dit kan het inflatiepercentage zijn, of het rentepercentage van een investering.
• Waarde1 zijn de aanschafkosten van de investering één jaar na de datum van vandaag.
• Waarde2 is de opbrengst vanaf het eerste jaar.
• Waarde3 is de opbrengst vanaf het tweede jaar.
• Waarde4 is de opbrengst vanaf het derde jaar.
• Waarde5 is de opbrengst vanaf het vierde jaar.
• Waarde6 is de opbrengst vanaf het vijfde jaar.

In het voorbeeld voegt u de aanschafkosten van € 40.000 niet toe als één van de waarden, omdat de betaling aan het begin van de eerste termijn plaatsvindt.