Geeft een bepaalde waarde als resultaat als de opgegeven voorwaarde WAAR is, en een andere waarde als deze ONWAAR is. U kunt de functie ALS gebruiken voor het toetsen van voorwaarden voor waarden en formules.

Syntaxis

ALS(logische-test;waarde-als-waar;waarde-als-onwaar)

Logische-test   een waarde of expressie die kan worden geëvalueerd als WAAR of ONWAAR. Voorbeeld: [Kwartaal1]=100 is een logische uitdrukking; als de waarde in de eerste rij van de kolom [Kwartaal1] gelijk is aan 100, is het resultaat WAAR. Als dat niet het geval is, wordt ONWAAR als resultaat gegeven. Dit argument kan worden gebruikt voor alle rekenkundige operatoren voor vergelijkingen.

Waarde-als-waar   is de waarde die als resultaat wordt gegeven als logische-test WAAR is. Stel dat dit argument de tekenreeks 'Binnen het budget' is en het argument logische-test als resultaat WAAR geeft, dan geeft de functie ALS de tekst 'Binnen het budget' weer. Als logische-test WAAR is en waarde-als-waar leeg is, geeft dit argument 0 (nul) als resultaat. U kunt de logische waarde WAAR voor dit argument gebruiken als u het woord WAAR wilt weergeven. Voor waarde-als-waar kan ook een andere formule worden gebruikt.

Waarde-als-onwaar   is de waarde die als resultaat wordt gegeven als logische-test ONWAAR is. Stel dat dit argument de tekenreeks 'Buiten het budget' is en het argument logische-test als resultaat ONWAAR geeft, dan geeft de functie ALS de tekst 'Buiten het budget' weer. Als logische-test ONWAAR is en waarde-als-onwaar wordt weggelaten, (dat wil zeggen, als er na waarde-als-waar geen puntkomma volgt), wordt de logische waarde ONWAAR als resultaat gegeven. Als logische-test ONWAAR is en waarde-als-onwaar leeg is (dat wil zeggen, als er na waarde-is-waar een puntkomma volgt met daarachter haakje sluiten), wordt de waarde 0 (nul) als resultaat gegeven. Voor waarde-als-onwaar kan ook een andere formule worden gebruikt.

Opmerkingen

• U kunt maximaal zeven ALS-functies als argumenten waarde-als-waar en waarde-als-onwaar nesten om preciezere toetsen te kunnen uitvoeren. Zie het laatste van de volgende voorbeelden.
• Wanneer de argumenten waarde-als-waar en waarde-als-onwaar worden geëvalueerd, geeft ALS als resultaat de waarde die door deze instructies wordt geretourneerd.
• Als een van de argumenten voor ALS een matrix is, wordt elk element van de matrix geëvalueerd wanneer de instructie ALS wordt uitgevoerd.

Voorbeelden: serie 1

Voorbeelden: serie 2

Voorbeelden: serie 3

In het vorige voorbeeld is de tweede ALS-instructie gelijk aan het argument waarde-als-onwaar van de eerste ALS-instructie. Op dezelfde manier is ook de derde ALS-instructie gelijk aan het argument waarde-als-onwaar van de tweede ALS-instructie. Als bijvoorbeeld de eerste logische-test ([Score]>89) WAAR is, wordt de waarde 'A' als resultaat gegeven. Als logische-test ONWAAR is, wordt de tweede ALS-instructie geëvalueerd, enzovoort.

De letters die de rang aangeven worden via de volgende sleutel gekoppeld aan getallen (hierbij wordt aangenomen dat alleen gehele getallen worden gebruikt).